Daar stond hij dan, met het hoofd omlaag. Bedroefd neerkijkend op zijn glimmende schoenen.
Even vroeg ik me af waarom ik hem dit aandeed, maar om hierachter te komen moest ik diep graven in mijn geheugen. Vervolgens zag ik het weer helemaal voor me.
Ik moet een jaar of tien oud zijn geweest, toen ik een van mijn vrienden aankeek nadat we beiden, met ons skateboard in de hand en een sombere blik, de stortbuien aan de andere kant van het raam hadden bekeken.
Ik dacht na, de wil om naar buiten te gaan was bij mij groter dan de wil om niet nat te worden.
“Zullen we gewoon gaan skaten buiten?”, vroeg ik uiteindelijk na lang peinzen.
Nu werd ik aangekeken met een grote glimlach, en een ja-geknik tot gevolg, alsof hij elk moment met mijn briljante voorstel in kon gaan stemmen.
“Ik heb een beter idee, zulle we da is nie doen?”, antwoordde hij lachend. De spot drijvend met mijn voorstel van zojuist.
Ik was verbijsterd, en vernederd tot op het bot.
Dat was het precieze moment waarop ik mezelf plechtig had beloofd, om nooit iemand op dezelfde manier in de maling te nemen.
Nooit iemand zo op het verkeerde been te zetten, om hem vervolgens zo snoeihard onderuit te halen.
Immers, welk voorstel kon zo bespottelijk zijn, dat je ook maar de behoefte zou kunnen voelen iemand zo in het hemd te zetten?
Achttien jaar lang heb ik mezelf vervolgens, moet ik bekennen, meerdere keren in moeten houden.
Nooit had ik gedacht dat er, binnen slechts achttien jaar, zoveel domme ideeën, voorstellen en plannetjes de revue zouden passeren.
Maar altijd bleek ik tóch in staat het hoofd koel te houden, en de ander niet hetzelfde aan te doen als mij toendertijd was aangedaan.
Dat verdient namelijk niemand. Ikzelf was immers ook in staat tot idiote voorstellen.
Zo ging het vrij lang goed, meer dan achttien jaar zelfs.
Totdat er afgelopen week, iemand met een glad kapsel, een baard van een paar dagen en iets te blitse schoenen naar me toe kwam, en zei:
“Niek, ik heb een geweldig idee.”
“Wat dan?”, vroeg ik.
Hij keek me enthousiast aan, alsof hij zojuist het wiel opnieuw had uitgevonden en het vervolgens aan mij kwam laten zien.
“Zullen we de mensen verplichten om overal waar ze komen, een QR-code te laten scannen met hun medische gegevens erop?”
Even keek ik hem aan, want ik dacht dat hij een grapje maakte. Maar hij meende het serieus.
Ik lachte naar hem, pakte hem bij de schouder en knikte instemmend. Waarop hij een glimlach van oor tot oor kreeg.
Ik zag dat hij gewoon stond te smachten naar mijn goedkeuring.
Toen opeens voelde ik het. Dat wat ik dacht nooit te zullen voelen.
Ik draaide mijn blik van hem af, waarna ik meerdere seconden peinzend naar de grond heb moeten staan staren.
Dit was het moment, na achttien jaar was er dan toch een voorstel, zó dom dat ik mezelf niet meer in bedwang kon houden.
Nu keek ik hem weer aan, met een halve glimlach nog maar over, die ik nu omtoverde tot een frons, waarna ik de verbijstering zich op zijn gezicht zag manifesteren, terwijl ik zei:
“Ik heb een beter idee, zulle we da is nie doen?”