20:00
Een verlaten parkeerplaats, een roltrap die pas begon te werken toen ik erop ging staan en alleen de hitte van de zon in mijn nek om me te vergezellen richting de ingang.
Het leek wel een spook-vliegveld, zo een als uit een post-apocalyptische film.
Met grote ogen liep ik door het verlaten gangpad, met mijn rugzak en bristol-tasje, zonder opstoppingen door de douanepoortjes.
Nu dus richting mijn gate, gate 4, nog steeds omringd door leegte.
“Lekker rustig zo, misschien kan ik wel slapen onderweg.” stemde ik mezelf nu positief.
Totdat ik arriveerde bij de gate.
Meteen zag ik ze al staan.
Ik zal ze maar noemen bij hun t-shirts: Elmo, Cookie Monster en Prinses Elsa.
“Je zult het zien.” dacht ik bij mezelf.
20:45
We konden aan boord.
Ik keek op mijn boardingpass: ‘instappen bij de achterdeur’.
Vervolgens keek ik over mijn schouder, Elmo, Cookie Monster en Elsa achtervolgden mij.
“Dus toch.”
De gijzeling was een feit.
21:00
Het schoppen tegen mijn stoel van Cookie Monster werd onderbroken door een mini-vergadering van het trio.
Niet wetende wat ons te wachten stond ging er nu een lampje branden, de gordels mochten los.
Elmo begon te lachen, en haalde vanuit het niets een groot konijn tevoorschijn, één druk op de buik van het knuffelbeest, en Elmo begon zijn dollemansrit door het gangpad, het hele toestel werd gevuld met muziek. “A, B, C, D, E, F, G!”
De achtervolging duurde maar liefst een half uur, het konijn werd hem afhandig gemaakt. “Hij doet het niet meer, hij is kapot.”
Eindelijk rust, tenminste dat dacht ik.
Nu begon Cookie Monster te grinniken, hij had een tablet weten te bemachtigen. Maar hij bleek simpelweg een spelletje te gaan spelen.
Nu dommelde ik weg.
Tot ik na luttele minuten ruw gewekt werd.
“Goedzo!” klonk het oorverdovend hard uit de luidsprekertjes van het apparaat.
Cookie Monster grijnsde.
Dit ging zo nog een half uur door totdat hem het ding afhandig werd gemaakt. “Hij doet het niet meer, hij is kapot.”
“Gelukkig.” dacht ik, nog een half uurtje rust totdat we landen.
Maar toen kwam Elsa tevoorschijn boven de stoel voor mij.
“Kiekeboe!”
In haar rechterhand had ze een rammelaar, en ze rammelde erop los, precies elke keer wanneer ik mijn ogen dichtdeed.
Toen er iemand langskwam om het afval op te halen, pakte ik de rammelaar af en gooide hem weg.
Alle ogen waren nu gericht op mij.
“Hij deed het niet meer, hij was kapot.” zei ik geruststellend.
22:30
De vlucht overleefd.
Daar zat ik dan, met mijn rugzak en bristol-tasje naast me.
“Goede vlucht gehad?” vroeg de taxichauffeur.
“Ik doe het niet meer, ik ben kapot.” zei ik tot slot.